Herinneringen van een meisje

Herinneringen van een meisje

Tegenover ons huis aan de Nijverdalsestraat, was, al voor de oorlog, de ingang naar het werkkamp in gebruik als het NAD-kamp Westervenne. We hadden daar weinig last van gehad. De mannen werkten overdag allemaal in het Westerveen. Ze marcheerden naar het werk en weer terug met de schop “op de nek”. En ondertussen zingen. Mooi was dat. Van “Hoog op de gele wagen” en zo. Het waren lange dagen voor deze mannen. Er zaten ook jongens bij, die nog nooit een schop in de handen hadden gehad. En ze kwamen ook overal vandaan, uit Limburg, Amsterdam. Maar een paar jonge mannen kwamen hier uit de buurt. De ouders kwamen ook wel eens en brachten die jongens brood en spek. Ze waren bang dat ze niet genoeg te eten kregen. Waarom al die jongen mannen bij de arbeidsdienst waren, hebben we nooit geweten. Het was een soort van dienstplicht. En wie niet wilde, moest onderduiken.

In de oorlog heeft er heel wat gezeten daar op het kamp. Zo waren er de mannen van het NSKK (Nationalsozialistische Kraftfahrkorps). Dat waren Hollanders. Geen beste lui. En vóór de Duitsers. Het waren natuurlijk niet van die hele hoge lui. Ze zaten soms te huilen bij ons aan de tafel. Ze woonden in het Westen. Daar was flink gebombardeerd. Zij kregen geen bericht van thuis. Ze kregen beklag met zichzelf: die krieg wilden ze ook niet, enz. Zo zaten die van de NSKK eens bij ons in de keuken. Moeder was erbij. Allemaal zelfbeklag. Een van hen had de eigen kinderen al zo lang niet meer gezien. Moeder, helemaal niet bang, zei: “Wat doe je hier dan eigenlijk. Je hoeft niet” Dat durfde ze allemaal zo te zeggen. Die van de NSKK moesten immers niet, het was eigen keus.

Daarna zijn de Duitsers in het kamp gekomen. Het zal zo in het derde oorlogsjaar zijn geweest, toen een aantal van hen bij ons thuis waren. Deze mannen hadden het bericht gekregen, dat ze de volgende dag moesten vertrekken naar het oostfront. Ze hadden allemaal foezel gekregen. En zo kwamen ze bij ons. De foezel bij zich. In de keuken hing een rekje met kopjes. De kopjes werden op tafel gezet en allemaal foezel erin. En toen hebben ze gedronken totdat ze “dikke” waren. Ze bleven maar drinken en zeggen: “Ich bin nicht blau, ich bin nicht blau!” Ze waren zo ontzettend bang. Ze wilden absoluut niet naar het front. Een lag uiteindelijk dronken op z’n knieën voor de kalveren. Een ander hield zijn portemonnee op de kop en zei: “We gaan toch naar het front!” Nog een ander vroeg vader om een blauwe overall. Vader heeft er een achter bij de put gelegd. Deze is meegenomen en een van hen is erin weg gegaan. Het waren allemaal nog jonge jongens. Er was er één, die noemden we “Spekkie”. Hij was een beetje dik. En dat was ook niet zo’n prettige. Ja, als er 10 waren dan waren er 9 goed en 1 een “slimme”. Als de anderen bijvoorbeeld waarschuwden dat er een razzia kwam, dan kwam er een. Maar Spekkie wilde ze liever zelf pakken. Zo was hij.

Onze vader heeft nooit last gehad met razzia’s. Meestal werden we wel even gewaarschuwd. Onze Henk was te jong voor razzia’s. Maar onze Evert en Herman, een neef van vader, moesten wel oppassen.

Onze Henk , het was nog zo’n jongen, liep nog wel eens het kamp op. Op een dag kwam hij thuis en vertelde: “Oonse radio steet doar bie de Duutsers”. Vader had de radio in een juten zak verstopt en zo in het achtereind gelegd. Natuurlijk met de bedoeling het later weer op te halen. De Duitsers moeten het hebben gezien. En hebben de radio meegenomen. De Duitsers hebben er bij ons thuis niets over verteld en de radio in de eigen barakken gezet. En Henk kwam thuis met het verhaal van de radio. Vader heeft hem gezegd, dat hij zich stil moest houden.

Henk durfde wel het kamp op. Hij ging er niet eens stiekem naar toe. Hij kon daar zo rondlopen. Wij, als meisjes, kwamen er niet. Henk heeft van de laatste Duitsers nog de hond gekregen. Het was een witte hond en heette Rolf. De Duitsers wilden de hond niet meenemen toen ze moesten vertrekken naar het Russische front. Dat waren ook zo ongeveer de laatste Duitsers die op het kamp waren. Op het einde van de oorlog was er niemand meer.

Tine Bremmer-Voortman, 92 jaar

(Met fragmenten uit interview met de zussen Voortman d.d.17 januari 2020)

Comments are closed.