Herinneringen aan voorjaar 1945

Herinneringen aan voorjaar 1945

Ja, dat was echt wel vlak voor…. ja, … de zaterdagmiddag voor Pasen 1945. Toen stonden de Duitse auto’s stil op straat bij ons voor het huis. Ineens kwamen er Engelse jagertjes aangevlogen. Zij kregen de Duitse auto’s in het vizier en begonnen te schieten. Op dat moment waren Janna en ik buiten. Janna was de straat aan het vegen vlak bij een gat, een schietgat, dat aan de kant van de weg was gemaakt. Zo’n gat waar je in kon schuilen bij een beschieting.

Janna stond daar met de bezem in de hand, net voor de keuken bij het raam, toen ze een jagertje haar kant op zag komen. Het vloog heel laag. Janna gooide de bezem aan de kant en vloog het huis in. En ik, vlak naast haar, ook … snel naar binnen terwijl er al werd geschoten. En er werd raak geschoten. Janna werd op meerdere plekken in haar been getroffen en ik kreeg een kogel in mijn voet. Het voelde alsof je een klap tegen je been kreeg. Een wat doof gevoel, meer niet. We hinkelden  het huis in, door de keuken, door de voorkamer, naar de slaapkamer. Daar stonden 2 bedden. Janna ging op een bed liggen, maar ik van de schrik onder het bed tot helemaal bij de muur. En ik riep: “Ooh, Janna, ze scheet oons dood, ze scheet oons dood!” Het was heel angstig. Het was zo dicht bij het huis. Ik dacht nog: waren we maar in het schietgat gesprongen. En in huis was het een grote puinhoop. De pannen waren van het fornuis af gevlogen. De tegels waren stuk. Dat we naar de dokter, of zelfs naar het ziekenhuis moesten, was wel duidelijk.

Maar de beschieting was niet zo snel afgelopen. De buurt kwam natuurlijk polshoogte nemen. Onze vader was aan het helpen bij Dollen, de schuur in brand stond en het vee moest eruit. Natuurlijk kreeg hij te horen dat er een dokter moest komen. “Hendrik , rap noar ‘t hoes hen. Ik goa wel noar de dokter”. Maar een dokter is er niet geweest, wel met gevaar voor eigen leven mannen van de Eerste Hulp, want het schieten bleef maar doorgaan.

We moesten mee. Janna ging in een soort bakfiets met een witte kap over de bak. Ze voelde alsof ze in een soort doodskist lag. Ik ging mee in een bakfiets, een driewieler met een bak voorop. En ons jongere zusje Willy, geraakt door een scherf, mee achterop een fiets. Eerst naar de Eerste Hulppost in het dorp. Dat was in de Openbare Lagere School in de Stationsstraat. En daar de mensen maar roepen: “Dood of gewond. Dood of gewond”. De kap is even open gegaan, gewoon buiten op straat. Daarna naar het algemene ziekenhuis in Almelo. Een paar keer moest er worden geschuild in zo’n diep schietgat langs de weg. De vliegtuigen bleven komen en er werd nog steeds geschoten. De EHBO-ers deden het toch maar. Ik weet niet meer of onze vader ook mee was. Wel waren Freek Noltus en Gerrit Bos erbij als EHBO-ers.

Door alle gebeurtenissen en de angst, was de pijn nog niet zo erg. Dat veranderde in het ziekenhuis, toen jodium op de wonden werd gedaan. Gegild hebben we van de pijn, dit was niet om uit te houden.

Er zaten geen kogels meer in het been, wel scherven. Janna heeft nog een klein scherfje in haar been gehouden. Janna vindt dat ze toch ook nog geluk heeft gehad. Een kogel of een scherf is dwars door haar knie gegaan. Ze prijst zich gelukkig dat er ze geen stijf been aan heeft overgehouden. Janna is op drie plekken aan haar been geraakt. Willy, die ook mee moest naar het ziekenhuis, had een scherf in haar zij gekregen. Na de behandeling mocht zij weer mee naar huis. In het zieken huis was een scherf in haar zij niet opgemerkt. Terug in Wierden ging de wond zweren en ze kreeg hoge koorts. Willy kreeg in de villa van de familie Palthe een plek om beter te worden.

De bevrijding van Wierden hebben Janna en ik niet meegemaakt. We waren nog steeds in het ziekenhuis. Ik bleef daar 14 dagen en Janna zelfs een maan in het ziekenhuis, waar zo ongeveer alle ramen kapot en toen dichtgespijkerd waren.

Ik weet dat de zusters van het ziekenhuis klaagden over alle kousen, die kapot waren. We hadden de hele dag toch niets te doen, dus hebben we aangeboden de kousen te stoppen. Dat hebben we geweten. Elke avond: kousen stoppen.

Op 5 april werd Almelo bevrijd. Wij, de patiënten, werden  naar de kelder gebracht. Toen de bevrijding een feit was, kwamen Canadezen chocolade brengen.

Op mijn verjaardag, 9 april, de dag dat Wierden was bevrijd kwamen onze vader en moeder. Lopende waren zij naar het ziekenhuis gekomen. Ze hadden het niet aangedurfd om op de fiets te komen. Eerder waren zij er nog niet geweest, want bij het Twente-Rijnkanaal  en in het Zuidbroek was het lang niet veilig.

Ik mocht het eerst naar huis. Toen Janna naar huis mocht, is ze opgehaald met een koets.

De laatste dagen voor de bevrijding was een deel van het gezin bij de familie Palthe. Niet alleen Willy, die nog moest herstellen, maar ook moeder, Henk en Evert. Vader en neef Herman bleven thuis bij het vee. Om te eten kwamen ze wel bij Palthe. Oma was gewoon nog op onze boerderij.

Ook bij ons was tegen het einde van de oorlog ”inwoning”. In de schuur zaten mensen uit Almelo. Gezin van Gerrit Binnenmars, een neef van vader. Een deel van de schuur was een beetje ingericht. Wij vonden het heel gezellig. Als we ’s avonds voor die gezelligheid naar de schuur gingen, verzuchtte moeder wel eens dat iedereen maar weg liep en zij alleen in huis zat.

Deze familie durfde niet in Almelo te blijven, omdat zij dicht bij een spoorlijn woonden. Achteraf was daar niets gebeurd. Bij ons is meer gevaar geweest.

Tine Bremmer-Voortman, 92 jaar

(Met fragmenten uit interview met de zussen Voortman d.d.17 januari 2020)

Comments are closed.